Manifest Kaderrichtlijn Water

29 april 2004

Manifest Kaderrichtlijn Water

Aanbieding Manifest door natuur-, milieu- en recreatie-organisaties aan leden van de Tweede Kamer

Kaderrichtlijn Water:
VISIE NATUUR-, MILIEU-en RECREATIEORGANISATIES

Aan de leden van de Tweede Kamer

Inleiding

De slechte waterkwaliteit vormt op veel plaatsen in Nederland nog steeds een probleem voor natuur, drinkwater en recreatie. Dit leidt ertoe dat de natuur in Nederland vervlakt, vispopula-ties onevenwichtig zijn, karakteristieke landsschappen worden aangetast en recreanten niet kunnen zwemmen in de waterplas in de buurt of moeten varen door een groene algensoep.

Het is duidelijk dat de waterkwaliteit in Nederland moet verbeteren. De afgelopen jaren is er beleid opgesteld en zijn doelstellingen voor de waterkwaliteit afgesproken die wij onderschrijven. De uitvoe-ring blijft echter achter. Als natuur- en milieu- en (water-)recreatieorganisaties samen zien wij in de Europese Kaderrichtlijn Water een kans om het afgesproken beleid ook echt uit te gaan voeren. We vragen dan ook van Nederlandse overheid om deze kans te grijpen, om de afspraken na te komen. Alleen met een slagvaardige houding van de overheid wordt het noodzakelijke draagvlak gecreëerd voor de inspanningen die ook burgers moeten doen om het water in Nederland in de ‘goede toestand’ te brengen.

In deze visie nemen de bovenstaande natuur- en milieu en (water)recreatieorganisaties gezamenlijk positie in over het de Europese Kaderrichtlijn Water. Het gereedkomen van het ambitiedocument waar de Tweede kamer om heeft gevraagd vormt de aanleiding voor deze notitie

1. Het streefbeeld van de Europese Kaderrichtlijn Water

1.1 Doel en ambitie

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als belangrijkste milieudoelen het bereiken van de goede chemische en goede ecologische toestand (of goed ecologisch potentieel) van alle wateren. De ecologische en waterkwaliteitsnormen die hierbij horen worden nog ontwikkeld. Maar het Europese ambitieniveau laat de lidstaten weinig keus. Het is dus niet mogelijk om voor wateren als doelstelling een matige toestand te kiezen. Tevens geldt voor alle wateren dat ze in kwaliteit niet achteruit mogen gaan ten opzichte van de huidige toestand. Gelukkig kent het Nederlandse beleid al gelijkwaardige en soms zelfs strengere doelen (streefwaarden 2010). De KRW is dus niet meer dan een bestendiging van het beleid. De gezamenlijke organisaties zien de uitvoering van de KRW als mogelijk en noodzakelijk.

1.2 Resultaatsverplichtingen en derogaties

Uit juridische analyses blijkt dat de doelen uit de KRW als resultaatsverplichting moeten worden gezien, waardoor de consequenties voor de uitvoering ingrijpend kunnen zijn. Zowel de termijnen die in de KRW worden genoemd als het niveau van de verplichtingen zijn dus hard. Vanwege het verplichtende karakter van de afspraken, zijn er ook mogelijkheden om enige ruimte te creëren. Er bestaat de mogelijkheid tot verlenging van termijnen alsmede minder strenge doelstelling te laten gelden. Om in aanmerking te komen voor deze uitzonderingsbepaling, moeten alle denkbare maatregelen die nodig zijn om aan de doelstellingen te voldoen, worden ingezet. Ook de (tijdelijke) verlaging van milieudoelen is gebonden aan strikte eisen, waarbij er in ieder geval geen enkele verdere achteruitgang mag optreden en deze verlaging niet in strijd mag zijn met bestaande Europese Richtlijnen.

1.3 (Inter)nationale afspraken

Naast de eerder in het nationale beleid verwoordde doelen (bijv. streefwaarden 2010 uit de Vierde Nota Waterhuishouding) zijn op dit moment ook afspraken gemaakt vanuit Europa op het gebied van natuurbescherming (Vogel- en Habitatrichtlijn), drinkwater (Drinkwaterricht-lijn) en zwemwater (Zwemwaterrichtlijn). Deze afspraken zijn eerder al gemaakt en de Nederlandse overheid moet zich houden aan de afspraken die ze zelf maakt. De Kaderrichtlijn Water bundelt de reeds bestaande richtlijnen en vormt het algemene beschermingskader. Een slechte naleving van Europees recht is niet alleen slecht voor de waterkwaliteit, maar kan mogelijk ook moeilijkheden opleveren bij het Europese Hof.

2. De belangrijkste belemmeringen / knelpunten

Wij zijn van mening dat er een aantal oorzaken zijn aan te wijzen voor de huidige toestand van het oppervlaktewater die het halen van de KRW-doelen belemmeren. Hierbij maken we onderscheid in oorzaken die een slechte chemische waterkwaliteit tot gevolg hebben en oorzaken die een slechte ecologische kwaliteit teweeg brengen.

2.1 Chemische kwaliteit

De belangrijkste oorzaken voor de huidige slechte waterkwaliteit (prioritaire stoffen én overige relevante stoffen) zijn volgens ons:

– Nutriënten vanuit de landbouw

Vermesting, teveel fosfor en stikstof, is op dit moment waarschijnlijk de grootste boosdoener voor het niet halen van ecologische doelen. Een overmaat aan nutriënten zorgt daarnaast ieder jaar weer voor algenoverlast voor de recreant. Het huidige mestbeleid is bij lange na niet in staat om voldoende reductie van de uitspoeling van nutriënten naar het oppervlaktewater te krijgen, waardoor grootschalig ecologische herstel mogelijk is.

– Bestrijdingsmiddelen vanuit de landbouw

In de landbouw worden veel bestrijdingsmiddelen gebruikt die schadelijk zijn voor aquatische ecosystemen. Ook zijn bestrijdingsmiddelen de belangrijkste reden waarom de inname van water voor de bereiding van drinkwater nog regelmatig gestopt moet worden, en vraagt de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen om een ingewikkelder en dus kostbaarder zuiveringsproces van het drinkwater. Dit terwijl er vaak milieuvriendelijker alternatieve beschikbaar zijn. Bestrijdingsmiddelen worden vaak in overmatige hoeveelheden toegepast. Nederland staat bekend als een van de grootste gebruikers in de wereld.

-Nutriënten, zware metalen, microbiologische verontreiniging vanuit rioolwaterzuiveringsinstallaties /- overstorten

Op dit moment zijn een aantal waterkwaliteitsproblemen te herleiden tot bronnen in het stedelijk gebied en de lozing van rwzi’s en overstorten. Veel rioolwaterzuiveringsinstallaties zijn verouderd en maken geen gebruik van de nieuwste zuiveringstechnieken. Tevens zal door toenemende verstedelijking de capaciteit ontoereikend worden. Veel rioleringssystemen hebben een te kleine capaciteit om zware regenbuien, zoals die in Nederlands steeds vaker voorkomen, te verwerken. Daardoor komt er via riooloverstorten regelmatig ongezuiverd water in het oppervlaktewater terecht. Uit bronnenonderzoek blijken riooloverstorten onder andere langs de Noordzeekust een belangrijke bron voor de vervuiling van zwemwater.

– Vervuilde waterbodems

Het overgrote deel van de waterbodems is vervuild met PAK’s, PCB’s, zware metalen en nutrienten. Deze stoffen kunnen uiteindelijk weer in het water terechtkomen en dragen zo dus een lange tijd bij aan een slechte waterkwaliteit. Tevens zal de volstrekt onvoldoende kwaliteit van het sediment de realisatie van ecologische doelen (biologische kwaliteitselementen waaronder enkele waterbodemsoorten) in de weg staan. De slechte kwaliteit van de waterbodems belemmert op veel plaatsen het onderhoud van vaarwegen. De pleziervaart ondervindt hier veel last van.

– Hormoonverstorende stoffen vanuit de industrie en huishoudens

De laatste jaren komt het steeds vaker voor dat vanuit de industrie en vanuit de huishoudens lozingen plaatsvinden van tot dan toe nog onbekende stoffen. Het blijkt dat een aantal van deze stoffen het hormoon systeem van organismen kan verstoren waardoor o.a. de voortplanting onmogelijk wordt.

– Olieverontreinigingen in overgangswateren en op zee.

Over de afgelopen 30 jaar neemt de chronische vervuiling steeds verder af. Echter, operationele, illegale lozingen zijn orde van de dag en een continue probleem.

2.2 Ecologische kwaliteit

Daarnaast zijn er meerdere oorzaken die rechtstreeks bijdragen aan het ecologisch slecht functioneren van ons oppervlaktewater;

– Ruimtegebrek natuurlijke processen

Oppervlaktewateren in Nederland krijgen nauwelijks de ruimte om natuurlijke processen te kunnen herbergen. Zo is het natuurlijk dat beken hun loop kunnen verleggen, meren verlanden en dat nevengeulen en plassen in uiterwaarden van rivieren kunnen ontstaan. Dit soort processen zijn nu nog op maar zeer weinig plaatsen in Nederland aanwezig. Hierdoor is in het Nederlandse watersysteem weinig waterbergend vermogen aanwezig en is de ecologische diversiteit sterk verminderd.

– Inrichting en beheer van watersystemen

In bijna alle watersystemen in Nederland is de natuurlijke vorm van wateren veranderd voor een optimaler gebruik voor de landbouw of de scheepvaart. Ook het beheer (o.a. het peilbeheer) is vaak onnatuurlijk en geheel afgestemd op de genoemde gebruiksfuncties. Dit alles heeft geleid tot een sterke achteruitgang van soorten die afhankelijk zijn van bijvoorbeeld stromend water, niet steil oplopende oevers en natuurlijke lopen van beken en stromen. Deze inrichting heeft tevens gevolgen voor het in toenemende mate voorkomen van overstromingen en droogte.

– Waterhuishoudkundige werken

Gemalen, stuwen, sluizen e.d. beperken veelal de trekmogelijkheden voor soorten. Zo kunnen vissen niet meer vanuit de benedenloop van een beek een bovenloop bereiken of van de ene naar de andere polder trekken. Hetzelfde geldt voor vissen die vanuit de zee naar het zoete binnenwater willen trekken, of omgekeerd (zoet – zout overgangen). Tevens worden veel vissen gedood als ze in waterkrachtcentrales terechtkomen.

– Visserij

De huidige beroepsbinnenvisserij is totaal niet duurzaam. Zo wordt de paling, een rode lijstsoort, nog steeds economisch geëxploreerd. De Europese Commissie heeft onlangs een Actieplan voor de bescherming van de paling afgekondigd, waarbij vangstverbod in specifieke gebieden of van specifieke levensstadia niet worden geschuwd. Kustvisserij heeft in de Noordzee kustzone een grote impact op de bodemgesteldheid, en migratie-mogelijkheden, bodemdieren in de Natura 2000 gebieden Voordelta en Noordzeekustzone. Er vindt momenteel nog een intensieve staandwandvisserij voor de kust plaats, welke de migratie van velen vissoorten, waaronder de zalm, sterk belemmert. Een overmatige schelpdiervisserij bovenop een aantal natuurlijke oorzaken (klimaat, nutriënten), heeft tot de sterfte van vele vogels geleid. Deze ecologische aanslag op de Waddenzee is zich nu aan het verspreiden naar de Noordzee, hier is de Spisula (strandschelp) bijna verdwenen.

2.3 Autonome trends: noodzaak voor veranderingen

Naast bovenstaande zaken zijn er een aantal trends waarop met het waterbeheer ingespeeld moet worden. Deze trends zullen de komende 10-20 jaar steeds duidelijker worden.

– Bodemsdaling, zeespiegelstijging, veranderend neerslagpatroon met consequenties voor de waterhuishouding (verzilting, verdroging, overstromingen).

– Toenemende verstedelijking, vooral in de randstad, zowel aan de randen alsook de gebieden tussen de steden met als consequentie toenemend verhard oppervlak en piekafvoer;

– Toenemende behoefte aan mobiliteit in Nederland en tussen de omringende landen in Europa met als gevolg meer vervuiling en versnippering;

– Afnemende concurrentiepositie landbouw, mede door afbouwen EU-landbouwsubsidies en uitbreiding Europese Unie met als gevolg productieverplaatsing naar Oost Europa; De grondgebonden landbouw zal mede hierom een ander positie innemen in het landelijk gebied.

3. Hoe gaan we de doelstellingen bereiken?

Om de doelstellingen van de kaderrichtlijn te halen zijn wij zijn van mening dat twee sporen gevolgd moeten worden:

1. Kwaliteitsimpuls Water: uitvoeren van maatregelen om reeds eerder gemaakt (inter)nationale afspraken over de chemische en ecologische kwaliteit in heel Nederland na te komen (met name binnen de functies landbouw, woningbouw, scheepvaart, industrie, etc).

2. Aquatische Ecologische Hoofdstructuur: bescherming en ontwikkeling van natte delen van de EHS.

Voor beide sporen is de noodzaak tot het overgaan van de beleidsvormingsfase naar de uitvoering groot. We doen hiervoor enkele concrete suggesties.

3.1 Spoor 1: Kwaliteitsimpuls Water.

De waterkwaliteit in Nederland is vergeleken met de jaren ‘70 sterk verbeterd. Het kan en moet op een aantal punten en in vele gebieden nog beter. De regulering van emissies van prioritaire stoffen, van overige relevante stoffen, alsmede nutriënten, moet worden verbeterd. Natuurwaarden, de zwemwaterfunctie én de wens om drinkwater te produceren uit oppervlakte-water zijn sturend voor de invulling van chemische normen. Kortom, het water is schoon als het geen belemmering vormt voor deze functies.

Ecologische waarden zijn sterk afhankelijk van de inrichting van de watergangen en het aanwezig zijn van natuurlijke processen (kwel, stroming, profiel, peilbeheer, etc.). Naar verwachting zal de waterbeheerder invloed moeten uitoefenen op overige sectoren (landbouw, stoffen- en productenbeleid, ruimtelijke ordening, milieubeleid) aangezien daar inspanningen worden gevergd. Functies moeten op een slimme en afgewogen manier gecombineerd worden. Zo kunnen de functies natuur en recreatie vaak goed samengaan.

Ten aanzien van de landbouw zal aanscherping van het mest- en bestrijdingsmiddelenbeleid nodig zijn om de omslag naar een duurzame landbouw mogelijk te maken. Daarnaast moeten vormen van multifunctionele landbouw, zoals agrarisch natuurbeheer, landschapsbeheer en waterberging door de overheid gestimuleerd worden. De transitie naar een duurzame landbouw vraagt om belangrijke bestuurlijke keuzes en een begeleiding van de landbouw naar deze duurzame manier van werken. Een deel van de opgave wordt bereikt ingrepen in het ruimtelijk beleid. Bewustwording van de consument en stimulering van de (eko)markt moet nu echt door de rijksoverheid en maatschappelijke organisaties worden opgepakt.

3.2 Spoor 2: Aquatische Ecologische Hoofdstructuur

De inrichting van het waterbeheer in Nederland moet veel meer gericht zijn op het realiseren van Ecologische Hoofdstructuur en dan met name de bescherming en ontwikkeling van aquatische natuurwaarden. Dit laatste betekent dat voor een aantal dier –en plantensoorten die hiervan afhankelijk zijn, morfologische en hydrologische aanpassingen nodig zijn (hermeandering beken, aanpassing stromingsprofielen, natuurlijk peilbeheer, verbetering migratie mogelijkheden vissen, natuurontwikkeling in uiterwaarden, Open Delta). Naar verwachting kan de invulling van de aquatische delen van de EHS plaatsvinden met vrijkomende landbouwgrond. Tevens moet goed worden gekeken naar de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland en het samengaan van functies, alsmede de koppeling met het vasthouden en bergen van water. Dit vergt samenwerking op het terrein van ruimtelijke ordening, landbouw en natuurbeheer.

3.3 De uitvoeringsopgave

De KRW stelt dat in 2015 alle wateren aan de doelstellingen moeten voldoen. Wij laten met onderstaande tabel (tabel 1) zien dat er geen groot verschil zit tussen het huidige beleid in Nederland en datgene wat in de KRW staat (zie kolom Kwaliteit huidig beleid). Wel ontbreekt het in Nederland aan de uitvoering van maatregelen (zie kolom Huidige uitvoeringspraktijk).

In de onderstaande tabel is per probleem aangegeven hoe groot de uitvoeringsopgave is (verschil tussen de huidige uitvoeringspraktijk van de huidige beleidsdoelen en die van de Kaderrichtlijn Water) en op welke termijn dit volgens ons opgelost kan zijn, gezien de ingrijpendheid van maatregelen, de technische mogelijkheden, kosten en baten van mogelijke maatregelen, indachtig de trends die zijn geschetst in hoofdstuk 1 van dit document. De beoordeling heeft kwalitatief plaatsgevonden vanuit de expertise van verschillende belangengroepen en levert een indicatie op met betrekking tot de uitvoeringsopgave. Per probleem zijn maatregelen aangegeven en waar mogelijk kansen aangegeven voor het koppelen met andere beleidsterreinen om zo de uitvoeringsopgave voor de Kaderrichtlijn Water te verkleinen.

Tabel 1: Uitvoeringsopgave Kaderrichtlijn Water

Waterkwaliteit

1. Landbouw – meststoffen

Kwaliteit huidig beleid (KHB): Matig – voldoende

Huidige uitvoeringspraktijk(HUP): Sterk onvoldoende

Maatregelen/Kansen (MK): Mee koppelen water vasthouden en bergen Europees Landbouwbeleid

Tijd : 2027

Uitvoeringsopgave KRW (UOKRW): Zeer Groot

2. Landbouw – bestrijdingsmiddelen

KHB: Matig – voldoende

HUP: Onvoldoende

MK: Convenant milieubeweging / landbouw / overheid

Tijd: 2015

UOKRW: Redelijk groot

3a Riooloverstorten

KHB: Matig

HUP: Onvoldoende

MK: Afkoppelen stedelijk gebied / vergroten bergingscapaciteit diffuse bronnen beleid

Tijd:2015

UOKRW: Groot

3b RWZI’s

KHB: Voldoende

HUP: Redelijk

MK: Afkoppelen stedelijk gebied / decentrale sanitatie/ diffuse bronnen beleid

Tijd: 2015

UOKRW: Klein

4. Bagger

KHB: Voldoende

HUP: Sterk onvoldoende

MK:Brongerichte aanpak vervuiling / sanering waterbodem

Tijd: 2027

UOKRW: Zeer groot

5. Hormoonverstorende stoffen

KHB:Voldoende

HUP: Onvoldoende

MK:Europees stoffenbeleid (aanpak aan de bron)

Tijd:2015 – 2021

UOKRW: Groot

6. Olieverontreiniging

KHB:Voldoende

HUP: Onvoldoende

MK: Handhaving en opsporing / uitvoering clean water ship concept

Tijd: 2015 –2021

UOKRW: Groot

Ecologische kwaliteit

1 Ruimtegebrek natuurlijke processen

KHB:Matig – Voldoende

HUP: Onvoldoende

MK: Impuls aan uitvoering natte EHS Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn

Tijd: 2021

UOKRW: Groot

2. Inrichting en beheer

KHB: Voldoende

HUP: Onvoldoende

MK: Watertoets WB21-beleid

Tijd: 2015

UOKRW: Groot

3. Waterhuishoudkundige werken

KHB: Matig

HUP: Redelijk

MK: Internationale samenwerkingVismigratiebeleid

Tijd: 2027

UOKRW: Redelijk groot

4a. BinnenvisserijVisserij KHB: Matig – voldoende

HUP: Onvoldoende

MK: Europese Actieplan Aal. Aanleg visgeleidinssystemen (motie van der Vlies)

Tijd: 2015

UOKRW: Redelijk groot

4a. Visserij overgangswateren

KHB: Onvoldoende

HUP: Onvoldoende

MK: Schelpdiervisserij moet duurzamer, stimuleren aquaculturen mosselen, terugdringen standwandvisserij

Tijd: 2015

UOKRW: Redelijk groot

3.4 Waar liggen concrete oplossingen?

Voor genoemde problemen zijn maatregelen voorhanden (best bestaande technieken, maatregelenpakketten in het beleid). Toch werden de doelen in het nationale beleid de afgelopen jaren vaak niet gehaald, vanwege gebrek aan daadkracht bij de uitvoering. De verwachting is dat de Europese rechtsorde nu voldoende ‘stok achter de deur’ zal vormen. Wij zijn van oordeel dat het daarom belangrijk is aan te geven waar wij ruimte zien voor ontwikkelingen waarbij meerdere belangen kunnen worden gekoppeld. Voor water met een goede kwaliteit om te zwemmen, drinken en te recreëren én waar natuurwaarden in kunnen voorkomen zijn een drietal concrete kansen voor Nederland geschetst. De ondergetekende organisaties zijn bereid om aan het uitwerken van oplossingsrichting voor de problemen hun bijdrage te leveren.

Zoet-zout overgangen

Wij zien goede mogelijkheden voor het herstellen van natuurlijker overgangen tussen de zoete en zoute wateren in de Zeeuwse en Zuid-Hollandse en Noord-Nederlandse Delta. De noodzaak voor natuurlijker overgangen komt daarbij vanuit meerder richtingen. Door de toenemende kans op droge zomers en een stijgende zeespiegel zal de vraag naar zoetwater vanuit de landbouw zo sterk stijgen dat hier op termijn niet meer aan voldaan kan worden. Daarbij zien we dat ondanks de sterke aanvoer en doorspoeling met zoet water verzilting in deze regio’s een steeds nijpender probleem wordt. Het zou verstandig zijn om daarom nu al over te gaan op de teelt van zouttolerantere gewassen. Voor de veiligheid is het nodig dat de sterke compartimentering van de wateren verminderd. Ten tijde van hoogwater kan het water dan door andere wateren dan alleen het Haringvliet naar zee worden afgevoerd waardoor de veiligheid in het rivierengebied toeneemt. Tevens heeft de doorstroming en het zoutere water een mitigerend effect op de eutrofëringsverschijnselen in de (nu nog) zoete meren.

Volgens de KRW zijn de meeste deltawateren overgangswateren welke gekarakteriseerd worden door een overgang tussen zoet en zout water. In de meeste deltawateren is zo’n overgang nu nog maar zeer beperkt terug te vinden.

Het herstellen van zoet-zout overgangen kan dus zowel toekomstige landbouw- en veiligheidsproblemen oplossen en bijdragen aan het halen van de KRW-doelen. Voor de drinkwatersector betekent dit wel dat zij hun innamepunten moeten verleggen.

Ook voor het Lauwersmeer zien wij goede mogelijkheden voor het toelaten van een gedempte getijdenbeweging. Door de spuisluizen bij Lauwersoog in een groot deel van de getijdencyclus open te laten staan, kan het getij in de Waddenzee doorwerken in het Lauwersmeer. Er ontstaat dan een vrijwel ononderbroken zoet-zout gradiënt die bij grote afvoer tijdelijk buiten de sluizen zal liggen. Invoeren van een gedempt getij zal leiden tot een grotere variatie aan vegetatiezones en aquatische milieus. Volgens modelberekeningen wordt er geen extra zout-last voor de omliggende akkerbouwgronden verwacht.

Waterberging voor voldoende zoet water en veiligheid

Wij zien een belangrijke kans in het koppelen van de inrichtingsmaatregelen voor de KRW aan de uitvoering van het Waterbeleid voor de 21e eeuw (veiligheid). De laatste jaren wordt steeds duidelijker dat Nederland meer water moet vasthouden en bergen. Een belangrijk deel hiervan moet ons inziens geschieden in de bovenlopen van beek- en riviersystemen. Bureau Stroming en Stichting Ark hebben in samenwerking met het WNF het concept van ‘stromende berging’ gelanceerd. Uitvoering van deze manier van natuurontwikkeling en waterberging zal Nederland verlossen van haar hoogwaterpiekafvoeren en in hoge mate bijdragen aan de realisatie van de doelen van de KRW.

Deze maatregelen moeten in samenwerking met de waterbeheerders en landbouw worden genomen. Hierbij kunnen financiële instrumenten als ‘blauwe diensten’ behulpzaam zijn. Afspraken over waterverdeling en –berging kunnen worden vastgelegd in het instrument van blauwe knooppunten.

Integratie met andere beleidsterreinen

Wij zien dat verplichtingen uit de KRW (milieukwaliteitseisen) moet worden gerealiseerd op andere beleidsterreinen. De moderne waterbeheerder kan niet meer volstaan met het kijken naar de watergang, maar moet de wal opkruipen. De noodzakelijke externe integratie moet plaatsvinden in het ruimtelijk beleid (Nota Ruimte), het landbouwbeleid (mestwetgeving), het stoffen- en productenbeleid en het milieubeleid. Daarnaast zorgt koppeling met recreatie voor meer betrokkenheid en draagvlak van burgers. Om te voorkomen dat er een spagaat ontstaat tussen het stellen van doelen op Europees niveau en de uitvoering in de regio, zal de nationale overheid een meer controlerende én bovendien sturende rol moeten krijgen.

Hoogachtend,

Stichting Reinwater, Natuur en Milieu, de 12 provinciale Milieufederaties, de Noordzee, de Landschappen, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Watersportverbond, NVVS en de ANWB

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:
Stichting Reinwater (Tinco Lycklama of Remko Rosenboom),
Vossiusstraat 20, 1071 AD Amsterdam, tel: 020-5707808

Tags: