

Zoeken
4 januari 2012
De regering heeft vandaag een reeds in oktober uitgebracht advies van de Raad van State inzake het permanent maken van de Crisis- en Herstelwet openbaar gemaakt. Kabinet Rutte wil de wet verankeren in de reguliere wetgeving en enkele andere verbeteringen aanbrengen in het bestuursrecht en omgevingsrecht. De Raad van State is echter zeer kritisch over deze plannen.
Op 31 maart 2010 is de tijdelijke Crisis- en herstelwet in werking getreden. De wet moet projecten in het ruimtelijke domein versnellen teneinde de economische crisis en haar gevolgen te bestrijden en een goed en duurzaam herstel van de economische structuur van Nederland te bevorderen. De tijdelijke maatregelen vervallen op 1 januari 2014. Onder de projecten van Crisis- en Herstelwet is onder meer de Buitenring Parkstad opgenomen.
Het nieuwste voorstel van de regering wil de tijdelijke maatregelen uit de Crisis- en Herstelwet een permanente basis te geven in de reguliere wetgeving. Dit biedt volgens het kabinet de rechtszekerheid dat die maatregelen ook in de toekomst bij nieuwe projecten kunnen worden toegepast. Daarnaast worden in het wetsvoorstel enkele verbeteringen in het omgevingsrecht voorgesteld (de zogenoemde ‘quick wins’). Die wijzigingen zijn gericht op lastenverlichting, het verbeteren en versnellen van de besluitvorming en het wegnemen van problemen die in de praktijk zijn gerezen.
De Raad van State onderschrijft de doelstelling om ruimtelijke projecten te versnellen, te verbeteren en te vereenvoudigen. Zij wijst echter ook op een aantal minder gewenste negatieve neveneffecten van het wetsvoorstel.
In dit advies komt naar voren dat:
Verder heeft de Raad van State bedenkingen tegen de voorgestelde bepalingen over het feitenonderzoek na vernietiging, de uitbreiding van de vergewisplicht, en de beperking van het beroepsrecht van decentrale overheden, en uit ze bedenkingen tegen de versnelde behandeling, de omgevingsvergunning-plus, beroep in één instantie, projecten met nationale betekenis en de Natuurbeschermingswet 1998. Tot slot maakt ze nog enkele opmerkingen over het overgangsrecht en de voorgestelde evaluatiebepaling.